Handleiding voor het beheer van hagen en houtkanten met erfgoedwaardeparatext
Аннотация: HOOFDstuk 1 inleiding heggen worden de strakke, jaarlijks gesnoeide afscheidingen verstaan.Ze staan op erven". 16 Volgens het Handboek Cultuurhistorisch Beheer (2006) is het echter net andersom: "Heggen of hagen zijn lijnvormige afscheidingen die bestaan uit dicht naast elkaar geplante struiken.Het zijn groene lijnen, strak geschoren of hoog weelderig uitgroeiend, die het landschap een bijzonder karakter kunnen geven.Vaak worden de termen 'heg' en 'haag' door elkaar gebruikt, regionaal kunnen ze echter verschillende betekenissen hebben.We gebruiken hier de term haag voor de minimaal een maal per jaar geschoren exemplaren en heg voor de vrij uitgroeiende elementen die hooguit een keer in de twee jaar worden geknipt en vaak nog minder frequent.(…)".Een houtkant is een lijnvormige beplanting die bestaat uit hakhout, al dan niet afgewisseld met knotbomen en/ of opgaande bomen.Bij hakhoutbeheer worden bomen en struiken met een groot regeneratievermogen periodiek gekapt om brandhout of geriefhout te oogsten.De gekapte stronken worden hakhoutstoven genoemd.Houtkanten werden vroeger meestal aangeduid met de term 'hagen' en soms ook met de uitdrukkingen 'hagen en kanten' of 'kanten en hagen'.In de dialecten bestaan nog verschillende andere benamingen voor houtkanten.Het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten vermeldt o.m. 'elshaag' en 'elzenhaag' (Veurne-Ambacht), 'elskant' (zuidwesten van Oost-Vlaanderen en aangrenzend West-Vlaanderen), 'haagkant' (Oost-Vlaanderen, tussen Schelde en Dender), 'houtkant' (Oost-Vlaanderen), 'kant' (noorden van Oost-Vlaanderen), 'kanthaag' (West-Vlaanderen, vooral in het Houtland), 'kanthout' (Sleidinge, Evergem), 'rote slaghout' (Oudenaarde), 'slagkant' (St.-Martens-Lierde) en 'wilgkant' (zeldzaam, Veurne-Ambacht en Oost-Vlaanderen). 17In Nederland is de term 'houtkant' ongebruikelijk.Wat in Vlaanderen een 'houtkant' wordt genoemd, is in Nederland een 'houtsingel'.De term 'singel' werd vroeger ook in Vlaanderen gebruikt.Hij is afgeleid van Lat.cingulus (gordel), hetzij rechtstreeks, hetzij indirect via het Oudfrans c(h)engle, c(h)ingle.In het Middelnederlands betekende singel 'buitenste muur van een stad, een burcht enz.' alsook 'buikriem, gordel voor paarden'.Vanaf de 16de eeuw gebruikte men de term ook voor houtkanten en knotbomenrijen rond akkers en weiden ('singelhaghen') en voor dreven op landgoederen. 18 In West-Vlaanderen had de term nog een andere betekenis, zoals De Bo (1873) vermeldt: "string, smalle en lange ruimte tusschen twee rijen hout.Een singel rond eenen akker.Er ligt een singel tusschen die twee akkers.Elke gang in eenen bosch die op rijen geplant is, heet een Singel.Een kreupelbosch van honderd singels (….)".In streken met zandige bodems zoals de Kempen werden de houtkanten meestal op wallen aangelegd.Dergelijke houtkanten noemen we vandaag houtwallen. 19 De term 'houtwal' is een relatief jonge, wetenschappelijke term, die pas in de 19de eeuw ontstaan is.Er zijn geen archivalische attestaties van de term 'houtwal' vóór 1800 bekend, behalve in de betekenis van 'losplaats voor hout'. 20 In verschillende dialecten werden houtwallen aangeduid met de term 'gracht'.Dat was o.m. het geval in de Limburgse Kempen. 21 De meeste houtkanten en houtwallen bestonden vroeger niet alleen uit hakhout maar ook uit knotbomen en opgaande bomen.Voor knotbomen bestaan er veel regionale benamingen.In Vlaanderen en Brabant sprak men vroeger meestal van tronken (tronkeiken, tronkwilgen, tronkessen, enz.).Daarnaast bestonden nog verschillende andere, meer lokale benamingen, zoals bol(l)aard (Frans-Vlaanderen en de Westhoek), boofling of bove(n)ling (Westhoek), kopboom (oostelijk Oost-Vlaanderen), kopwulge (West-Vlaanderen), branke (zuidoosten van Oost-Vlaanderen) en ool (zuidoosten van Oost-Vlaanderen). 221.2 HOutEN OMHEININGEN Bij de omheiningen (Fr.clôtures, E. fences) kunnen twee types onderscheiden worden: enerzijds omheiningen van dood hout en anderzijds afrasteringen van met draad verbonden palen.De omheiningen van dood hout kunnen verder onderverdeeld worden in omheiningen van latwerk, schuttingen, palissades en 'tuinen'.Omheiningen van latwerk bestonden uit verticale palen, onderling verbonden door horizontaal (of kruisgewijs) aangebrachte dwarslatten (Fr.treillage).Dit type omheiningen diende in de eerste plaats om grote dieren (paarden en koeien) op de wei te houden.Voor het omheinen van erven en moestuinen waren ze niet geschikt.Het kleinvee liep er namelijk gewoon onderdoor, tenzij men rijshout tussen het latwerk vlocht.Schuttingen (clôtures en planches) bestonden uit aaneensluitende planken.Ze werden ofwel verticaal naast elkaar geplaatst, ofwel horizontaal tussen verticale palen geklemd.Ze kwamen vooral voor op boerderijen.Voorbeelden van 'haies sèches' (Maison rustique du 19 e siècle, tome premier, 1835)Reclame voor prikkeldraad of 'kunstmatige doornen' in de catalogus van de Gentse tuinfirma Dutry-Colson, ca.1900: "Zij vervangen zeer voordelig de hagen en doen geen grond verliezen" (Universiteitsbibliotheek Gent, Vliegende Bladen)
Год издания: 2019
Авторы: Thomas Van Driessche
Источник: Handleidingen Agentschap Onroerend Erfgoed
Ключевые слова: Forest Management and Policy, Environmental Conservation and Management
Открытый доступ: bronze